Bij sommige opleidingen kun je enigszins voorspellen welke baan erbij hoort. Ellen Zilvold-Aanen (58) had als psycholoog niet bedacht lerarenopleider te worden. Toch doceert ze nu al zestien jaar op de CHE en ontdekte: ‘Het onderwijs past bij mij.’
Dit interview met docente Ellen Zinvold-Aanen is gepubliceerd in de DRS van augustus 2022.
Afgestudeerd als klinisch gezondheidspsycholoog kwam Zilvold als psycholoog in het speciaal basisonderwijs terecht. ‘Ik had het ontzettend naar mijn zin, vooral de samenwerking met collega’s gaf mij plezier.’ Met deze jarenlange ervaring op zak, bleek zij een perfecte match als docent voor de minor Zorg op de CHE. Nu geeft ze les op drie verschillende masters: Leren en innoveren, Contextuele benadering en Speltherapie.
Wat is er zo leuk aan het lesgeven op de masteropleidingen?
Over deze vraag hoeft Zilvold-Aanen niet lang na te denken. ‘Lesgeven op een hogeschool is nooit saai, want er zijn altijd nieuwe opleidingen of vakken te ontwikkelen. Aangezien ik een innovatief type ben, zit ik erg op mijn plek. Bij een masteropleiding trek je voor langere tijd op met studenten. Je kijkt samen naar de praktijk, hoe deze kan verbeteren. Samen ben je bezig met het verwoorden van situaties of problemen. Dan kijk je naar de theorie en vervolgens wat werkt in de praktijk. Die gesprekken daarover, daar houd ik zo enorm van. De onderwijsprofessionals genieten ook van het volgen van een master. Daarom is het als docent heerlijk lesgeven.’ Daarnaast is het werk ook gevarieerd, want op de verschillende masters geeft Zilvold diverse vakken. Zo heeft ze zich door de tijd heen verdiept in passend onderwijs, gedrag van kinderen, samenwerken met ouders, begeleidingskunde en het professioneel leren van volwassenen.
Je geeft veel docenten training in hoe ze kindgesprekken kunnen voeren. Wat is de uitdaging voor een docent in een gesprek met een leerling?
‘De kindgesprekken zijn uitermate belangrijk bij de uitvoering van passend onderwijs. Ze zijn een van de pijlers van handelingsgericht werken. Daarom train ik docenten in het voeren van deze gesprekken. Docenten zitten namelijk tijdens een individueel gesprek vaak in een docentrol. In die rol reageren ze op allerlei prikkels zoals die zich voordoen in het klaslokaal en die direct om interpretatie en actie vragen. Maar voor dit soort gesprekken moet je op een ander niveau gaan zitten. Als een leerling bijvoorbeeld aangeeft dat school saai is, is de leerkracht geneigd vanuit zijn docentrol de scores van de leerling erbij te halen, snel te interveniëren en oplossingen aan te dragen. Je kunt als docent wel drie meter boeken lezen over pedagogiek, maar je kunt alleen iets van het kind te weten komen door met het kind in gesprek te gaan.’
‘Het gaat in een leerbehoeftegesprek om het samenspel met het kind. De leraar neemt dus een andere rol aan: hij geeft ruimte, neemt een uitnodigende luisterhouding aan en leunt letterlijk achterover. Je moet misschien ook niet alles in één gesprek willen regelen. Wees oprecht geïnteresseerd in waarom het kind school saai vindt. Uiteraard hoef je niet alles klakkeloos uit te voeren wat het kind aandraagt, maar het helpt om goed af te stemmen en aansluiting te vinden bij het kind. Soms moet je het verhaal achter het verhaal zoeken. Hoe dan ook’, besluit de opleider, ‘is het vooral van belang om het niet in te vullen.’
Je hebt ook gekeken naar de rol van ouders in relatie tot passend onderwijs. Hoe kan de rol van ouders versterkt worden?
‘Bij kinderen waar de ontwikkeling niet “vanzelf” gaat, wordt veel ondersteuning geboden. Maar het kan voor ouders best ingewikkeld zijn daarin hun weg te vinden. Oudervereniging Balans heeft ervaring met ondersteuning van hulp vragende ouders door ervaringsdeskundige ouders. Deze ervaren “ouderbuddy” kan de ouder zonder ervaring bijvoorbeeld vertellen wat werkt in de communicatie met school en wat de rechten en plichten van ouders en school zijn. Uit een onderzoek van het lectoraat Informele netwerken van de CHE bleek onder andere dat de buddy’s hulp vragende ouders voorbereiden op een gesprek op school en kijken hoe ze hun zorgen zo goed mogelijk voor het voetlicht kunnen brengen. Het blijkt dat de buddy bijdraagt aan de versterking van ouders. Die voelen zich vaardiger om het gesprek te voeren; bovendien leidt dit tot meer erkenning van hun probleem, omdat de school beter begrijpt wat ouders meemaken.’
‘Indirect helpen de buddy’s ook de school enhet kind, want de school krijgt een betere relatie met de ouder en accuratere informatie over de leerling. Uiteindelijk profiteert het kind van passender begeleiding door de school. Zo wordt de driehoek ouders-kind-school versterkt door dit buddyproject.’
Je ontmoet als expert passend onderwijs veel onderwijsteams. Het viel je op dat het ene team veel meer resultaten boekt dan het andere team. Wat is volgens jou daarvan de oorzaak?
‘Het heeft volgens mij te maken met hoe teams leren en hun geloof in eigen kunnen. Als eerste dat samen leren. Meestal leren teamleden tijdens een vergadering; de vraag is echter hoe je dit leren kunt versterken, zodat een team een professionele leergemeenschap vormt. Een agenda waarbij alleen een aantal taken wordt afgevinkt, is niet behulpzaam. Het is belangrijk om op een goede manier het gesprek te voeren, waarbij de kracht van vragen groot is. Wat- en hoe-vragen zijn prima, maar vraag ook naar het doel. Waarom doen we de dingen zoals we ze doen? Dan krijgen zaken meer betekenis. Tijdens een onderzoek naar een professionele leergemeenschap van mbo- en hbo-docenten hielden de docenten elkaar een spiegel voor. De mbo-docenten zeiden: “Wat praten jullie veel”, terwijl de hbo-docenten aangaven: “Jullie gaan wel heel snel naar de praktijk toe.” Als je dan de goede vragen stelt, ontstaat er een inspirerend gesprek.’
‘Als tweede is voor een team van belang dat ze geloven in eigen kunnen. Bij teams die krachtig zijn bij het organiseren van passend onderwijs is vaker sprake van collectieve docent-efficacy (zie kader). Een gezamenlijke succeservaring is vaak een goede basis voor het nemen van een vervolgstap. Daarnaast is een goed voorbeeld van andere teams inspirerend en helpt een aanmoedigende rol van bijvoorbeeld een manager.’
‘In de master Leren en innoveren leren we deze theorie over efficacy om het onderwijskundig leiderschap van studenten te vergroten. Deze studenten kunnen in hun team een activiteit organiseren die uitdaging biedt, maar tegelijk ook grote kans van slagen heeft. Deze ervaring versterkt het geloof in eigen kunnen van het team. Je kunt ook actief op zoek gaan naar goede voorbeelden. Een gemeenschappelijke positieve beleving geeft energie, en zo ontstaat een opwaartse spiraal van leren.’
Hoe beïnvloedt een positief leerklimaat in een team de resultaten van leerlingen?
‘Als je samen als team onderwijs geeft en het gevoel hebt “wij kunnen dit”, ga je gemakkelijker je onderwijspraktijk analyseren en sta je gezamenlijk meer open voor feedback. Zo kun je beoordelen wat wel werkt wel en wat niet. Dit leidt tot een hoger niveau van beheersing en verbetering van je praktijk, en dat leidt vaak tot betere leerresultaten van leerlingen. Vervolgens heeft een team niet alleen het idee dat het succesvol is, maar ook een bewijs in handen dat het invloed heeft. Deze docenten zijn minder snel ontmoedigd door tegenslag en zullen eerder een nieuwe uitdaging aangaan.’
Dit klinkt wel erg maakbaar…
‘Dat lijkt inderdaad zo, maar vergeet er niet bij te zetten dat het in de praktijk wel iets ingewikkelder ligt. Andere factoren spelen evengoed een rol. Het zelfvertrouwen van leerlingen doet ertoe, de rol van de schoolleider is van belang en bijvoorbeeld ook de mate waarin leerkrachten mogen meebeslissen over ontwikkeldoelen. Als een groep blind wordt voor eigen functioneren en slechts constateert dat iets wat zij bedenkt goed is, verlies je de kritische noot.’
Past geloof in eigen kunnen bij een christelijke identiteit?
‘Een collectief geloof in eigen kunnen is niet iets wat komt aanwaaien. Een team moet hard werken en het vergt moed. Je moet namelijk werken aan openheid van je eigen lespraktijk en goede feedback organiseren. Voor het analyseren van onderwijspraktijken is meer nodig dan een beetje kritisch zijn. Nagaan waarom een les inspireert, of waarom iets niet goed loopt, is niet simpel. Je moet dus echt professional zijn.’
‘Als professional moet je ook beoordelen of een succesverhaal realistisch is’, vervolgt Zilvold. ‘Niet zomaar meegaan in een oordeel, maar de verhalen wegen. Ik maak regelmatig mee dat docenten hun eigen professionaliteit onderschatten. Goede gesprekken tussen docenten over ervaringen uit de praktijk helpen niet alleen jou, maar ook een ander. Zet je licht daarom niet onder een korenmaat. Dat lijkt me een Bijbelse boodschap.’
SELF-EFFICACY-THEORIE ALBERT BANDURA (1970)
Self-efficacy kun je het beste vertalen met “geloof in eigen kunnen”. Dit geloof in eigen kunnen kan ook voor een groep gelden. Dan heet het “collectieve efficacy”. Efficacy wordt volgens Albert Bandura gevoed door verschillende factoren:
- succesvolle ervaringen: een kleine of grote taak die lukt, heeft een positieve voorspellende waarde voor toekomstige ervaringen;
- voorbeelden van anderen waarmee je je vergelijkt: zien dat anderen iets geleerd hebben, geeft de haalbaarheid van het leren weer;
- sociale aanmoediging: die is minder belangrijk dan de bovenste twee, maar positieve feedback van bijvoorbeeld een docent kan een aanmoediging zijn om te beginnen aan een uitdaging;
- de beleefde fysieke of emotionele energie die een ervaring kost: een activiteit die je als succesvol beschouwt, geeft energie en een activiteit die je beschouwt als minder succesvol kost meer energie.